Door: Pyter Bootsma
Het is een warme voorjaarsdag op St. Eustatius. Ik struin door een droog bos aan de voet van de vulkaan de ‘Quill’, ruik de zilte zeebries en zoek met mijn ogen geconcentreerd de grond af. Droge blaadjes, droge blaadjes, droge blaadjes; maar dan hoor ik wat geritsel boven mijn hoofd, een Antilliaanse leguaan, met haar karakteristieke kaakschubben, en ze is aan het poepen! Perfect! Precies wat ik nodig heb, een verse leguanenkeutel.
De Antilliaanse leguaan (Iguana delicatissima) is een kritiek bedreigde leguaan die voorkomt op een aantal eilanden in de Kleine Antillen, waaronder St. Eustatius. Het zusje, eigenlijk, van de groene leguaan, ook uit het geslacht Iguana. Al lang wordt aangenomen dat deze leguaan een belangrijke rol speelt in het verspreiden van zaden en planten en daarmee een bepalende factor is voor de structuur, regeneratie en successie van de vegetatie. Dat is misschien het belangrijkst voor planten met vruchten en zaden die te groot zijn om verspreid te worden door de inheemse vogels en vleermuizen. Maar eigenlijk is heel weinig bekend over of en hoe de Antilliaanse leguaan zaden verspreidt; welke soorten ze eten; en of die zaden wel kunnen kiemen na darmpassage. Een leuk onderwerp voor een Masterscriptie!
In het voorjaar van 2024 was ik op St. Eustatius, dat ik heb leren kennen als het warme Statia, waar ik samen met het nationale park STENAPA – en mede mogelijk gemaakt door SDGL – een onderzoek heb opgesteld naar de kiemkracht van zaden nadat die waren gegeten door de Antilliaanse leguaan.
Om in kaart te brengen of een soort effectief is in het verspreiden van zaden kun je een aantal factoren meten. Aan de ene kant hoeveel zaden verspreid worden. Dit hangt onder andere af van de populatiegrootte en dichtheid van de zaadverspreider, de beschikbaarheid van zaden, en in hoeverre die zaden onderdeel zijn van het dieet. Aan de andere kant staat of die zaden een nieuwe plant kunnen produceren. Dan moeten die zaden op een gunstige plek terechtkomen met weinig competitie, begrazing, en goede omstandigheden om te kiemen. Maar, een belangrijke limiterende factor is of die zaden überhaupt nog kunnen kiemen na de maag-darmpassage. De omstandigheden in de maag en de darmen of het kauwen kunnen leiden tot schade aan de zaadhuid, waardoor die doordringbaarder wordt voor water, maar ook verteringssappen of schimmels. Overleven de zaden de maag-darmpassage? Of is de schade beperkt en zorgt die ervoor dat de zaden makkelijker kiemen?
Deze vragen waren de focus van mijn scriptie. Ik heb een kiemexperiment opgesteld om de kiemkracht te vergelijken tussen verse zaden en zaden die door een leguaan waren opgegeten, verteerd, en weer uitgepoept. Dit betekent dat ik tijdens het veldseizoen poep heb verzameld en uitgeplozen op zoek naar zaden. In ongeveer 100 keutels heb ik meer dan 7000 zaden gevonden; meer dan 70 zaden per keutel dus! Dit waren zaden van 14 soorten, maar het overgrote deel (93 %) was zaden van de ‘Fiddlewood’ boom (Citharexylum spinosum), blijkbaar een belangrijke voedselbron tijdens het droge seizoen. Een groot deel van deze zaden was geparasiteerd door een glanskever, maar dit was voordat de vruchten ten prooi vielen aan de leguanen; die hadden daar dus geen invloed op. Fiddlewood was ook een van de weinige vruchtdragende planten tijdens mijn veldperiode; gelukkig kon ik nog verse vruchten/zaden verzamelen als controlegroep voor het kiemexperiment. Verder bestonden de keutels van gemiddeld 8.8 gram vooral uit bladeren, maar ook uit zaden van lekkere vruchten zoals de zoetzak (Annona squamosa), zeedruif (Coccoloba uvifera), en barbadoskers (Malpighia emarginata), Bourreria succulenta, of het grote endocarp met daarin de zaden van de voor zoogdieren zeer giftige Manzanillaboom (Hippomane manchinella). Al deze zaadjes gingen mee in de koffer terug naar Nederland.
In het kiemexperiment, opgezet in een klimaatkamer op de Rijksunversiteit Groningen, kiemden zaden van 10 van de 14 soorten. De enige soort waarvoor een echt experiment mogelijk was, was Fiddlewood. Daarvoor vergeleek ik de kieming van 1) zaden die waren gegeten door een leguaan, 2) zaden waarvan het vruchtvlees handmatig was verwijderd en (3 zaden nog in een verse vrucht. Hieruit bleek dat 1) percentueel minder zaden die waren gegeten door een leguaan kiemden, 2) dat de zaden die wel kiemden, eerder kiemden dan zaden waarvan het vruchtvlees handmatig was verwijderd, en 3) dat zaden in het vruchtvlees helemaal niet kiemden.
Op basis van deze resultaten stel ik dat 1) het effect van de maag-darmpassage sterk genoeg is dat zaden van slechte kwaliteit dit niet overleven, terwijl het voor zaden van betere kwaliteit leidt tot snellere kieming – hypothetisch hebben die zaden als gevolg een voorsprong in de ontwikkeling en toegang tot nutriënten, zonlicht, en regenwater vergeleken met zaden die niet verspreid zijn door de Antilliaanse leguaan; en 2) dat het verwijderen van vruchtvlees essentieel is voor de kieming van bepaalde soorten planten, in ieder geval voor Fiddlewood.
Al met al lijkt het erop dat de Antilliaanse leguaan, zoals gedacht, zaden effectief kan verspreiden. Het zou nu interessant zijn om een vergelijkbare studie te doen in het regenseizoen, wanneer meer planten vruchtdragend zijn, om een beeld te krijgen van het dieet en zaadverspreiding gedurende het hele jaar. Om te onderzoeken welke en hoeveel plantjes daadwerkelijk uit de keutels kiemen en opgroeien zou een keutels in het veld kunnen markeren en te volgen.
We weten nu iets meer over de ecologische rol van de Antilliaanse leguaan. Ik hoop dat deze informatie een puzzelstukje kan zijn voor het hardmaken van de bescherming van deze bijzonder hagedis. Zodoende wil ik het nog verder uitwerken en publiceren! Al met al is dit scriptieproject een mooie, leerzame, en inspirerende ervaring geweest!
Bedankt!
Pyter Bootsma