Uromastyx aegyptia

Gemeenschappelijke namen:

Nederlands: Egyptische doornstaartagaam
Engels: Egyptian spiny tailed lizard

Verspreidingsgebied:

Libië, Egypte (oosten van de Nijl), Israel, Noord Saudi Arabië, Oman, Irak, Iran, Syrie, Jordanië

Algemene informatie:

De Egyptische doornstaartagame is met zijn 75 cm lengte de grootste soort.

Egyptische doornstaartagamen houden een winterrust.

Tijdens zonnige, heldere dagen vindt men ze soms buiten hun overwinteringshol.
Wanneer eind februari de temperatuur boven de 20 °C. komt worden ze al iets aktiever, maar pas wanneer de temperatuur boven de 30 °C. komt komen ze tot volledige aktiviteit en voedselopname.
In het voorjaar en herfst zijn de dieren gedurende de hele dag aktief. In de zomermaanden trekken ze zich, op het warmst van de dag, terug in hun zelfgegraven holen.
In deze holen is de luchttemperatuur opvallend constant. Terwijl de temperatuur buiten de holen gedurende de dag 29 graden kan verschillen tussen de hoogste en de laagste waarde, is dit verschil in de holen beperkt tot een verschil van een graad of vier. Tijdens de zomermaanden wordt het maximaal 35 °C. in een dergelijk hol.

De Egyptische doornstaartagame leeft vaak in groepjes van 3-4 exemplaren.
De eerste paringen vinden eind februari en begin maart plaats.
In de maanden april, mei en juni worden de eieren gelegd.
Een legsel bestaat uit 17 tot 41 eieren.
De eerste jongen worden eind augustus gezien.
De dieren worden geslachtsrijp in hun 4e tot 6e levensjaar.

Deze soort omvat 3 ondersoorten.

 

U. aegyptia aegyptia

Verspreidingsgebied:

Uromastyx aegyptia aegyptia bewoont de droge gebieden van noordelijk Egypte, oostelijk van de Nijl, evenals het Sinai-schiereiland, Israël en het uiterste noordwesten van Saoedi Arabië.

Algemene informatie:

Maximale lengte van deze doornstaartagame is ongeveer 75 cm.
Het gewicht ligt dan rond de 1500 gram.
Op de flanken vindt je, onregelmatig verspreidde, kleine, verdikte schubben.
Pré-anaal en femoraal-poriën : aan beide zijden 14-20 stuks.
Rondom het midden van het lichaam tussen 247 en 322 opvallend kleine en gladde schubben.
Tussen de keelplooi en de liesplooi: 126 tot 158 schubbenrijen.
Op de buitenkant van de achterpoten vind je sterk vergrote schubben
De staart bestaat uit 20 tot 23 stekelige wervels waarvan alleen de laatste acht dorsaal en ventraal een ring vormen.
Aan de voorkant van de gehooropening liggen vergrote schubben.
Beide ondersoorten kunnen duidelijk hun kleur veranderen.
Bij hoge temperaturen zijn ze lichtbruin tot lichtgrijs met een zwarte keel en kleine, zwarte vlekken in de omgeving van de nek. Egyptische exemplaren hebben in mei en juni een kobaltblauwe nek en kop.
Bij lagere temperaturen kunnen de dieren ook diepgrijze, bijna zwarte kleur aannemen.
Het jeugdkleed bestaat uit vijf of zes dwarsbanden die gevormd worden door gele vlekken.
Ondergrond is grijsbruin.

 

U. aegyptia microlepsis

Verspreidingsgebied:

Uromastyx aegyptia microlepis bewoont grote delen van het woestijngebied van het Arabische schiereiland (Saoedi Arabië, Jemen, delen van Oman, delen van de Verenigde Arabische Emiraten, Katar en Koeweit), alsook Jordanië, Syrië en Irak.

Algemene informatie:

Ook deze ondersoort wordt tot 75 cm lang.
De flanken van Uromastyx aegyptia microlepis hebben, in tegenstelling tot die van de nominaatvorm, géén verdikte schubben.
Pré-anaal en femoraal-poriën : aan beide zijden 13-21 stuks.
Rondom het midden van het lichaam tussen 267 en 322 opvallend kleine en gladde schubben.
Tussen de keelplooi en de liesplooi: 149 tot 193 schubbenrijen.
Op de buitenkant van de achterpoten vind je sterk vergrote schubben
De staart bestaat uit 20 tot 24 stekelige wervels.
Aan de voorkant van de gehooropening liggen vergrote schubben.
Beide ondersoorten kunnen duidelijk hun kleur veranderen. Bij hoge temperaturen zijn ze lichtbruin tot lichtgrijs met een zwarte keel en kleine, zwarte vlekken in de omgeving van de nek. Bij lagere temperaturen kunnen de dieren ook diepgrijze, bijna zwarte kleur aannemen. Het jeugdkleed bestaat uit vijf of zes dwarsbanden die gevormd worden door gele vlekken. Ondergrond is grijsbruin.
In tegenstelling tot bij de nominaatvorm worden bij deze ondersoort ook wel lichtgele of groen gekleurde dieren gevonden.

leptieni
U. aegyptia leptieni

Verspreidingsgebied:

Uromastyx aegyptia leptieni leeft in de Verenigde Arabische Emiraten ten oosten van Hajar al Gharbi in het kustgebied Batina, van de omgeving van Muscat tot het Musandam schiereiland en in het oosten van de Verenigde Arabische Emiraten.

Algemene informatie:

Eerder werd deze agame als aparte soort gerekend, tegenwoordig is hij geclassificeerd als ondersoort van U. aegyptia.
Maximale lengte van deze doornstaartagame is 51,2 cm.
Pré-anaal en femoraal-poriën : aan beide zijden 12-19 stuks.
Rondom het midden van het lichaam tussen 238 en 294 opvallend kleine en gladde schubben.
Tussen de keelplooi en de liesplooi: 112 tot 130 schubbenrijen.
De grondkleur van deze, in het jaar 2000 voor het eerst beschreven soort is olijfbruin met een donkere sprenkeling of uniform olijfbruin.
De nek en de keel zijn zwart of zwart-oranje gemarmerd.
De ventrale kant van de voorpoten, de borst en het achterlichaam zijn grijs gevlekt.
De ventrale kant van de achterpoten en de eerste helft van de onderkant van de staart is grafietkleurig.
De jonge dieren zijn roodbruin tot donkerbruin met een donkerbruin netpatroon.
Op de flanken vindt je, onregelmatig verspreid, kleine, verdikte schubben.
Op de buitenkant van de achterpoten vind je sterk vergrote schubben.
De schubben van de voorpoten zijn licht gekield.
De staart bestaat uit 22 stekelige wervels waarvan alleen de laatste twee dorsaal en ventraal een ring vormen.
Aan de voorkant van de gehooropening liggen vergrote, spitse schubben.
Bij de mannen liggen er vanaf de staartbasis tot ongeveer halverwege de rug, langs de wervelkolom, vergrote schubben.
Deze zijn ongeveer drie tot vier keer zo groot in doorsnee als de omliggende rugschubben.

De gebieden waar deze soort leeft wordt gekenmerkt door zijn extreme droogte.
Zo ligt de gemiddelde jaarlijkse neerslag bij Riyadh (Saoedi Arabië) rond de 80-90 mm.
Het klimaat in hun leefgebied wordt gekenschetst als halfwoestijn- of woestijnklimaat zonder strenge winters, maar met zo nu en dan nachtvorstperiodes.
Van november tot eind februari houden ze een winterrust.
Tijdens deze periode worden ze, op heldere, zonnige dagen, toch wel buiten hun holen aangetroffen.
Pas als de temperatuur, eind februari, weer boven de 20°C. komt worden de dieren wat actiever.
Echt actief worden ze pas als de temperatuur boven de 30°C. komt. Ook gaan ze dan pas weer eten.

De biotoop waar deze soort het meest wordt aangetroffen bestaat uit een meer of minder harde ondergrond, bijv. zand met hierop kiezel en andere steenslag en weinig vegetatie.

Zowel bij jonge als bij volwassen exemplaren speelt het aandeel dierlijk voedsel een ondergeschikte rol.
Tijdens de zomermaanden is de Acacia (Acacia tortilis) de belangrijkste leverancier voor voedsel en vocht. In de onderzochte ontlasting worden altijd steentjes en zand aangetroffen.

Spoedig na de rustperiode wordt de balts ingezet, maar gewoonlijk vinden de echte paringen pas 6 tot 8 weken na de beëindiging van de rustperiode plaats.
Na 5 tot 6 weken worden de eieren gelegd. Deze zijn gemiddeld 4,2 x 2,4 cm groot en wegen 12-13 gram.

Succesvolle broedtemperaturen waren:

28 – 30 °C. …… 91 dagen
30 – 31 °C. …… 92 dagen
Bij hun geboorte zijn Egyptische doornstaartagamen tussen 9,5 en 11,5 cm lang.
Ze wegen dan tussen 8 en 13 gram.
Na een half jaar hebben ze een lengte van 27-28 cm en wegen ze zo’n 160 gram.
Op een leeftijd van een jaar is hun lengte zo’n 30-34 cm en hun gewicht zo’n 300-320 gram.